Tekenaar Kees de Boer: ‘Verhalen verzinnen deed ik eigenlijk altijd al.’

door Branco Suijkerbuijk

Ik ben in Arnhem, waar ik illustrator Kees de Boer (14 juni 1965) ontmoet, iemand wiens werk ik al lange tijd bewonder. Terwijl Kees koffie zet, raken we aan de praat.
‘Ik heb mijn opleiding aan de grafische MTS niet afgemaakt, zo’n honderd jaar geleden,’ grapt hij. ‘Ik wist al vroeg dat ik tekenaar wilde worden en richtte me op striptekenen. Voordat ik het wist, had ik een vaste cartoon in de krant’ We onderbreken het gesprek even, omdat het interview nog niet begonnen is. Anders doen we straks alles dubbel.

We zitten in zijn studio Funny Farm, die hij deelt met een paar andere tekenaars. Wat me opvalt zijn de schetsen en illustraties die aan de muren hangen, boven me staan poppen van kinderboekenpersonages. Er hangt een gezellige sfeer in deze studio, ik ben benieuwd wat hierbinnen allemaal gebeurt. Ik ben geneigd hem met ‘u’ aan te spreken vanwege mijn grote respect voor hem, maar ik doe mijn best om het op zijn verzoek bij ‘je’ te houden.

De koffie is klaar. Waar waren we gebleven? Oh ja, het begin van je carrière.

‘Voordat ik aan die opleiding begon, wist ik nog niet precies wat ik wilde. Als kind maakte ik al stripboekjes. Op school zaten jongens die dat ook deden, dus begonnen we samen een blaadje. En voor je het weet, ben je striptekenaar.'

Na een aantal publicaties had hij het wel gezien, het werd tijd voor iets anders. 

‘Ik wilde meer experimenteren, meer schilderen. Intussen kreeg ik educatieve opdrachten. Ik wilde ervan kunnen leven, daarom kon ik sommige opdrachten niet weigeren. Toch dacht ik op een gegeven moment: wat ben ik eigenlijk aan het doen? Ik merkte dat ik weer boeken moest gaan maken, toen kwam ik bij Kinderboeken uit. Ik ben werk gaan opsturen en mocht voetbalboekjes illustreren, maar na twee stuks had ik het wel gehad, mijn groene verf was op, haha! Dat heb ik toen aangegeven bij de uitgeverij. Je moet het zelf leren in dit vak, er is geen handleiding.’ 

 

De meest succesvolle samenwerking van Kees is die met Tjibbe Veldkamp. In 2004 maakten ze samen Tim op de tegels. Daarna volgden vele boeken, waaronder de geliefde serie Agent en Boef.

‘Ik had samen met een vriend een verhaal geschreven dat ik naar Tjibbe opstuurde. Hij vond het leuk en schreef een uitgebreide brief terug. Toen hebben we afgesproken om samen te brainstormen, en daar kwam Tim op de tegels uit.’

 

Een illustratie van Kees de Boer uit het boek Agent en Boef.

‘Je gaat een beetje houden van zo’n personage, je leert hem kennen. Maar na twaalf spreads is het boek klaar, en dat vond ik jammer. Toen vroeg ik Tjibbe om een serie te maken. Ik was fan van stomme films, zoals Laurel en Hardy en Chaplin. Zo ontstond Agent en Boef. Eigenlijk heel simpel, een boef die steeds opnieuw ontsnapt, maar het werkte meteen. Het is heel leuk dat het na zoveel boeken nog steeds lukt om iets origineels te verzinnen.’

‘Schrijven is iets wat je veel moet onderhouden, maar je moet het soms ook los kunnen laten. De beste ideeën vallen je op de gekste plekken en momenten in.’

 

Na vele illustraties volgde ook zijn eerste zelfgeschreven boek. Inmiddels staan er drie prentenboeken en een Tijgerlezen boekje op zijn naam.

‘Verhalen verzinnen deed ik eigenlijk altijd al,’ zegt hij. ‘Ik schreef al stripboeken en ik begon als cartoonist in een krant, dus ik moest mijn eigen inhoud bedenken. Ik werd uiteindelijk gevraagd om een boek te schrijven rondom het thema van de Kinderboekenweek. Dit werd het boek De alles wat je worden wil machine. Maar ik was er wel onzeker over, ik moest ik het opeens alleen doen.’ 

 

Verandert iets in het proces wanneer je ook de schrijver bent?

‘Ja. Ik begin vaak met beelden in mijn hoofd als tekenaar, maar de schrijver in mij is dan niet tevreden. Mooie beelden kunnen in de weg zitten. Daarom wil ik eerst het verhaal helder hebben. Eerst de schrijver, dan de tekenaar. Schrijven is iets wat je veel moet onderhouden, maar je moet het soms ook los kunnen laten. De beste ideeën vallen op de gekste plekken en momenten in. Op de wc bijvoorbeeld.'

 

Helpt het om met andere tekenaars in één studio te zitten?

‘Zeker. Je krijgt inspiratie van elkaar, en je ontwikkelt een bepaalde mentaliteit samen. Hier zit niemand die het alleen maar voor het geld doet.’

 

Ben je hier elke dag?

‘Ja, eigenlijk wel. Soms ook ’s avonds, ik woon op loopafstand. Mijn dochter woont op zichzelf, en sinds ik gescheiden ben heb ik minder verplichtingen. Ik kan werken van tien uur ’s ochtends tot tien uur ’s avonds. Thuis teken ik ook wel eens, bijvoorbeeld terwijl ik op de bank naar praatprogramma’s zit te kijken en hoofden teken. Alleen jammer dat ze steeds van camera wisselen,’ lacht hij.

 

Kees is bekend om zijn humoristische stijl, waarin zijn stripverleden doorklinkt.

‘Ik ben echt een tekenaar, het moet op papier gebeuren. Ik wil gewoon dat het er sympathiek uitziet. Bij Maar eerst ving ik een monster heb ik veel proefjes gemaakt, veel monsters getekend. Dat vond ik leuk om te doen. Ik probeer bij elk boek iets anders, maar uiteindelijk wordt het via een grote omweg toch maar een klein beetje anders. En dat is ook goed.’

 

In zijn boek Prijskinderen probeerde hij een andere techniek uit.

‘Ik scande losse tekeningen in en voegde ze samen op de computer. Maar dat voelde niet goed. Het werd pas een tekening op het scherm, en dat vond ik lastig. Ik ben toen teruggegaan naar het tekenen op papier. Je moet doen wat goed voelt. Als een illustratie af is, is dat het beste wat ik op dat moment kan. Je hoeft niet de wereld te veroveren, zolang je er maar plezier uithaalt.’

‘Het is een beetje zoals met pannenkoeken bakken, hè: de eerste mislukt altijd.’

Op tafel liggen twee versies van een spread uit zijn nieuwe boek Het Luchtcircus. Ik vraag waarom hij een tweede versie maakte, zeker als je bedenkt dat hij aan één spread al snel drie weken werkt.

‘Ik had de eerste al op Instagram gezet, maar ik was toch niet tevreden. Er zaten leuke dingen in, maar het klopte niet. Ik heb geleerd om naar mezelf te luisteren, zeker bij de eerste spread, die bepaalt de toon. De tweede versie is misschien ook niet perfect, maar vertelt beter wat het moet vertellen. Het is een beetje zoals met pannenkoeken bakken, hè: de eerste mislukt altijd.’

Je werkt vooral voor kinderen. Hoe is dat publiek voor jou?

‘Kinderen zijn heel leuk om voor te tekenen. Ze reageren eerlijk. Laatst had ik een schooloptreden, een paar kinderen hadden hun eigen Agent en Boef boek mee. Dan merk je dat het leeft. Dat is mooi om te zien. Maar ouders kopen de boeken hè, dus met de cover moet je ook hen aanspreken. Het moet een bepaalde goedkeuring krijgen.’  

 

Kees is inmiddels zestig. ‘Het grootste deel van mijn leven zit erop,’ zegt hij lachend.

‘Maar ik ga niet stoppen. Ik heb een huis, wat pensioen, financieel zit het goed. Tekenen blijf ik doen zolang het kan. Op jonge leeftijd heb ik de grootste stappen gezet. De beste lessen gingen niet altijd over tekenen an sich. Iemand zei ooit tegen me: “Je kijkt teveel naar de grond, je moet om je heen kijken.” Ik was een verlegen jongen. Sindsdien kijk ik op. Eén persoon kan al genoeg zijn om je verder te helpen.’